Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Modernisering is democratisering

Begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties 2004

Dinsdag 17 februari 2004

Democratisering is het sleutelbegrip als het gaat om een moderne relatie tussen bevolking en overheid. Dit sleutelbegrip wordt niet verder uitgewerkt in begroting Binnenlandse Zaken 2004 en ook niet in de nota ‘Modernisering van de overheid’. Dat vindt GroenLinks jammer. In de begroting wordt wel verwezen naar de wetsvoorstellen die er aan komen: de gekozen burgemeester en de wijziging van het kiesstelsel. Daarover zullen wij nog volop in debat gaan met de minister, want het is zeer de vraag of deze passen in ons concept van democratisering.

Juist van deze minister (De Graaf) hadden wij een samenhangende visie op democratisering verwacht. Dat is hij toch verplicht aan zijn politieke oorsprong. Een samenhang tussen staatkundige vernieuwing (=democratisering) enerzijds en bevordering van de democratie van onderop anderzijds.

Versterking van de positie van de gekozen volksvertegenwoordigingen (Tweede Kamer, gemeenteraden, Provinciale Staten) tegenover gekozen, benoemde en geërfde posities (Eerste Kamer, regeringsvorming, gekozen staatshoofd). Anderzijds een agenda voor democratisering om zeggenschap van mensen te versterken: in hun buurt, op hun werk, als patiënt, als huurder, als burger (volksinitiatief, uitbreiding van bevoegdheden van ondernemingsraden, bewonersverenigingen, cliëntenraden).

Met enige goede wil kun je zeggen dat de nota ‘Modernisering van de overheid’ daar wel aanlopen toe neemt. Daar waar gesproken wordt over ‘eigentijds burgerschap’, ‘maatschappelijke contracten’ en de overgang van verzorgingsstaat naar een ‘participatiestaat die zich vooral kenmerkt door meer gelijkwaardige verhoudingen tussen burgers en overheid’. Dat klinkt mooi. Maar hoe concretiseert de minister dat? En waarom gezwegen over een meer gelijkwaardige houding tussen burgers en andere machten in deze samenleving: bedrijven, gezondheidszorginstellingen, onderwijsfabrieken? Hoe moet de participatie van de burgers daar vorm krijgen? Het gaat niet alleen om een participatiestaat, maar ook om een participatiesamenleving. Welke visie heeft de regering, deze minister daar op?

De liberaliserings- en privatiseringsgolf, de marktoriëntatie van tot voor kort gescocialiseerde ondernemingen (denk bijv.  aan de traditionele woningbouwvereniging die omgevormd is tot een woonstichting met een projectontwikkelpoot): dit alles roept nieuwe vragen op als je het hebt over de participatiestaat. Het maatschappelijk middenveld meer macht en positie geven (een CDA-stokpaardje) kan hier geen antwoord op zijn als dit maatschappelijk middenveld zelf ook niet democratiseert. Anders is het alleen maar verplaatsing van macht en bureaucratie: van een ten principale democratisch controleerbare overheid naar een oncontroleerbare semi-particuliere sector.

Stringente regelgeving t.a.v. transparantie, verantwoordingsplicht en medezeggenschap is dan noodzakelijk. De versterking van de positie van gemeenten is daarbij cruciaal.

Zit achter ‘modernisering van de overheid’ een verkapte bezuinigingsoperatie, of een poging om de rol van de overheid verder terug te dringen? Onze moderne, ingewikkelde, internationaal georiënteerde, sociale-markt  gestuurde maatschappij vraagt om een sterke, alerte en transparante overheid.

De nota bestaat uit 13 blz. visie en 32 blz. actieprogramma. Op zich een mooie verhouding. Maar het programma roept meer vragen op dan worden beantwoord.

Zo wordt de vraag (van burgers, klanten, gebruikers) als belangrijk sturingsmechanisme omarmd. Maar vraagsturing kan toch alleen zinvol zijn als het binnen democratische kaders plaatsvindt. Dat lijkt de regering ook te vinden, want cliëntenraden worden genoemd als medium. Maar in welke sectoren? En hoe worden ze gekozen of samengesteld? Krijgen ze goede ondersteuning?  Een ander medium is dat de vraagfunctie wordt uitgeoefend door ziekenfondsen. Maar dan rijst de vraag: wie en wat vertegenwoordigen die ziekenfondsen? En is dat nou zo’n grote verbetering t.o.v. de huidige situatie? Een derde mogelijkheid: het persoonsgebonden budget. Op zich een prima idee: maar wie bepaalt hoeveel –voldoende- budget een gehandicapte, chronisch zieke of bejaarde krijgt?

Of het streven om de administratieve lasten voor burgers met 25% omlaag te brengen. 25% van wat? Wordt dat een bezuinigingsslag of een efficiencyslag, waarbij geld ‘nieuw voor oud’? De bedoeling is dat ook provincies en gemeenten de slag naar reductie van administratieve lasten maken. Heeft dat consequenties voor de voeding van provincie- en gemeentefonds?

Ander punt uit het actieprogramma: nieuwe wetgevingsconcepten: geen nauwkeurig uitgeschreven regels maar globale, fundamentele regels met vrijheid voor instellingen, beroepsgroepen of marktpartijen deze regels zelf nader uit te werken. Maar dan toch alleen als die instellingen, beroepsgroepen en marktpartijen transparant, democratisch, controleerbaar en maatschappelijk verantwoord functioneren. Is dat een onderdeel van dit nieuwe wetgevingsconcept?

Laatste voorbeeld: in 2007 moet 65% van de publieke dienstverlening via internet plaatsvinden. Mooi streven. Maar ik hoef maar op de discussie over ‘Kiezen op afstand te wijzen’ (en de recente berichten over de talloze lekken in het systeem van de wereldleider op dit vlak) hoe kwetsbaar dit is. Het kan nooit de persoonlijke behandeling achter het loket op het gemeentehuis vervangen?

En zo valt er bij ieder actiepunt kritische kanttekeningen te plaatsen. Al onderschrijft GroenLinks de noodzaak van een groot aantal elementen eruit (minder overlap, meer coordinatie tussen ministeries, efficientere bedrijfsvoering (minder externen!; versobering adviesstelsel; saneren specifieke uitkeringen gemeenten/provincies).

Veiligheid

De overstap van ‘modernisering van de overheid’ naar ‘veiligheid’ is niet zo groot.

Het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘De toekomst van de nationale rechtsstaat’ wordt, zo staat in de nota over modernisering van de overheid, door de regering in hoofdlijnen onderschreven. Maar ook m.b.t. het veiligheidsbeleid (en preventie) bevat het rapport behartenswaardige aanbevelingen, zoals

* de omkering van het opportuniteitsbeginsel in het opsporingsbeleid, m.n. bij geweldsdelicten

* een publieke prioriteitstelling van justitie en politie (in hun jaarverslagen) van opsporing en vervolging, zodat politiek en samenleving het beleid beter kan beoordelen,

* meer capaciteit bij de rechterlijke macht,

* meer begeleiding van veelplegers tijdens en na hun straf

* meer en beter gebruik van de reclassering.

Wat doet de regering met deze aanbevelingen?

In het kader van het bevorderen van een integraal veiligheidsbeleid wil de regering twee doelstellingen bereiken: verbetering van de meetbaarheid van veiligheid door prestatiemeting, effectmeting en evaluaties en het tegengaan van bureaucratische versnippering. Die prestatiemeting wordt ook bij de politie gedaan d.m.v. prestatieafspraken met korpsbeheerders. Vooral de vereiste verhoging van het aantal boetes en transacties heeft kritiek uitgelokt omdat hiermee de makkelijke pakkans voor het kleine vergrijp wordt gestimuleerd, waardoor de capaciteit voor minder makkelijk oplosbare overtredingen en misdrijven, die minstens zo bedreigend zijn, wordt verminderd. Duizend kapotte achterlichten wegen niet op tegen jarenlange buurtterreur. Een verband aan aanbeveling uit het WRR-rapport ligt voor de hand: publieke prioriteitstelling en de nadruk op bestrijding van geweldsdelicten.

Grotestedenbeleid 

Het Grotestedenbeleid is belangrijk bij intergraal veiligheids- en preventiebeleid.  Mooi (slecht) voorbeeld van bureaucratische aanpak. Ontschotting, integratie van geldstromen, verantwoordelijkheid neerleggen bij gemeenten: precies wat allemaal niet is gebeurd de laatste jaren. De bureaucratische beoordeling van de gemeentelijke plannen, de verkokering tussen en in de ministeries: het is een rem geweest op de dynamiek van het grotestedenbeleid. Nu komen er per 1-1-2005 een beperkt aantal brede doeluitkeringen (BDU’s). Hoeveel? En interdepartementaal?  Gaat samen met meer beleidsvrijheid van de steden. Maar toch blijft er een beleidsmatige en financiële verantwoording bestaan van steden naar het betreffende ministerie toe. En dan blijft er nog het convenantenoverleg, waarbij het Rijk de gemeentelijke plannen toetst aan de hand van de maatschappelijke urgentie van de lokale problematiek. Dit alles  bij elkaar doet het ergste vrezen. Een opgetuigde, bureaucratische, versnipperde, controlesystematiek van rijk naar steden toe: kost veel geld, tijd, inventiviteit die beter besteed kan worden. Waarom toch niet gekozen voor een radicaal andere aanpak die goed aansluit bij de acties uit ‘Modernisering van de overheid’: vraaggestuurd, bottom-up,  vermindering administratieve lasten, zelfregulering, globale regelgeving?