|
|
ZBO’s
niet langer een staat in de staat 31 oktober 2006 Kaderwet
Zelfstandige Bestuursorganen (nr. 27426) De conceptie van deze kaderwet heeft lang
geduurd. Ingediend in september 2000 en in maart 2002 door de Tweede Kamer
aanvaard. Kabinetscrises, het
rapport Kohnstamm, twijfels en verschillen van inzicht bij de regering zijn daar
debet aan geweest, maar met een miraculeuze u-bocht is de regering toch weer
uitgekomen bij deze wet die de EK vandaag dan eindelijk behandelt. Het waarom van deze wet ligt in de
toenemende kritiek op het verschijnsel ZBO, de vele verschillende soorten en
maten, het gebrek aan transparantie, de hoge salarissen, de gebrekkige
politieke, cq. ministeriële verantwoordelijkheid, de geringe
sturingsmogelijkheid op de taakuitoefening en op de financiën, terwijl er toch
vele miljarden overheidsgeld –dus belastinggeld- om gaat in al die honderden
ZBO’s. Een ‘staat in de staat’ is een veel
gehoorde typering van de ZBO, zeker als het organisaties zijn, zoals het UWV,
die in een kwetsbare omgeving functioneren. Het doel van deze kaderwet is dus om daar
een eind aan te maken. Een eind aan al die verschillende typen organisatierecht,
een goede regeling van de ministeriële verantwoordelijkheid, een heldere
financiële controle en een grotere transparantie. Deze Kaderwet
biedt daartoe zeker de mogelijkheid; de vraag is of de geest van de wet ook naar
de letter wordt uitgevoerd. Ik kom daar later uiteraard op terug. Maar eerst een
compliment voor de Tweede Kamer want via een reeks van amendementen heeft de
Tweede Kamer er voor gezorgd dat de ZBO’s meer onder invloed van de minister
dan wel het parlement zijn komen te staan. Zo is er parlementaire invloed op
geven cq ontnemen van openbaar gezag aan een ZBO, jaarverslagen worden
voorgelegd aan de Staten-Generaal, de minister kan beleidsregels vaststellen
m.b.t. de taakuitoefening e.d. Vreemd dat de
regering in het wetsvoorstel dat zij de Tweede Kamer aanbood, deze zaken al niet
geregeld werden. Dat doet twijfel zaaien aan de intentie van de regering om de
ZBO’s daadwerkelijk transparant en controleerbaar te maken. Ambivalent
blijft het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid. Artikel 1 van de
wet is er duidelijk over: de ZBO is niet hiërarchisch ondergeschikt aan de
minister. In het vraag en
antwoordspel bestrijdt de regering de GroenLinks-suggestie dat er sprake is van
een gradueel en geen principieel verschil. Volgens de regering komt dit het
scherpste aan het licht ‘als
het op besluitvorming aankomt: een zelfstandig bestuursorgaan is door de
wetgever aangewezen om op zijn terrein zelf besluiten in concrete gevallen te
nemen en daar komt – ook in bezwaar en beroep – geen minister aan te pas.
Een zelfstandig bestuursorgaan kan bovendien tot op grote hoogte zijn eigen
organisatie en werkwijze bepalen zonder inmenging van de minister’. Maar artikel 22 bepaalt dat de minister een besluit van een ZBO kan vernietigen, dat is nog wel even iets anders dan ‘beroep of bezwaar’. Artikel 21 bepaalt dat de minister beleidsregels kan vaststellen m.b.t. de taakuitoefening. Voorts is er nog art. 32 dat bepaalt dat de minister kan bepalen dat de ZBO voor een aantal besluiten vooraf de instemming van de minister behoeft En hoezo kan de
ZBO op grote hoogte zijn eigen organisatie en werkwijze bepalen?
De minister moet het bestuursreglement goedkeuren (art. 11), minister
benoemt, ontslaat en schorst de leden van de ZBO (art. 12), de minister keurt de
tarieven goed –of af indien in strijd met algemeen belang -(art. 17),
de minister kan beleidsregels vaststellen m.b.t. de taakuitoefening van
een ZBO (art. 21), de minister kan ingrijpen als de ZBO zijn taak verwaarloost
(art 23), de minister stelt de facto de begroting vast (art. 25 en 29). Kortom,
dat ‘zelfstandige’is wel degelijk hiërarchisch ingebed, om niet te zeggen
vastgeketend. De
Engelse taal heeft dan ook een veel mooiere –en juistere-
omschrijving van dit soort organen: QUANGO, oftewel –spoort ook in het
Nederlands- een Quasi-Autonome Nationaal Gouvernmentele
Organisatie. Het juistere zit hem natuurlijk in het woord
quasi, maar het bekt
aanmerkelijk beter dan QZBO, dus waarom deze term niet overnemen? Maar we spreken hier wel over een
kaderwet, die vanuit zich zelf niets doet, zoals de regering het noemt. Het
reikt een aantal standaardbepalingen aan die voor ZBO´s moeten gaan gelden, als
ze tenminste in de instellingswet van die betreffende ZBO worden opgenomen. Want
voor elke ZBO kan ook weer een uitzondering worden gemaakt. Daarin zit ook de
zwakte van deze kaderwet. Want is het geen zoethouder voor diegenen die kritiek
hebben op de staat-in-de-staat positie van veel ZBO’s, maar dat er als het
puntje bij het paaltje komt, uiteindelijk weinig verandert? Is het geen
quasi-kaderwet? Ter geruststelling
zegt de regering wel toe dat het principe wordt gevolgd dat deze kaderwet van
toepassing is, tenzij er gemotiveerd van wordt afgeweken. Dat valt te begrijpen
als het een ZBO betreft die geen tarieven heft, dan hoeft artikel 17 niet in
werking te treden. Maar het is niet echt voorstelbaar dat allerlei artikelen die
de transparantie, de controleerbaarheid en de mogelijkheid van
politiek/bestuurlijke sturing regelen, buiten
werking kunnen worden geplaatst. Ziet de minister dat ook zo? De vraag is natuurlijk ook wat er met de
regelgeving van bestaande ZBO’s gaat gebeuren. Gaan deze aangepast worden aan
de kaderwet als deze van kracht is? Dat lijkt ons van wel. Dat lijkt ook de
regering te menen waar ze schrijft in de nadere memorie van antwoord dat er ‘helderheid
komt over de ministeriële bevoegdheden en verantwoordelijkheden waar nu nog
voor vrijwel ieder zelfstandig bestuursorgaan de regels weer net iets anders
luiden’. In art. 42 is geregeld dat binnen één jaar na deze wet de
Kamers wordt meegedeeld welke ZBO’s onder de werking van deze wet worden
gebracht. Toch een wat vreemde tekst, want het geldt toch voor alle ZBO’s,
behalve dan die waarvoor in artikel 2 lid 1 een uitzondering is gemaakt? Een ZBO
die niet zou worden aangemeld, en ook niet onder artikel 2 lid 1 valt, is dan
toch geen ZBO meer? En de essentie van deze wettekst is toch ook dat wet- en
regelgeving van bestaande ZBO’s worden aangepast aan letter en geest van deze
kaderwet? Helemaal gerust ben ik er niet op als de
minister stelt dat de ministers verplicht zijn aan te geven welke plannen hij of
zij heeft om de instellingswet van de ZBO’s die in zijn of haar portefeuille
zitten aan de Kaderwet aan te passen. Nee, zij moeten aangeven volgens de wet op
welke termijn ze dat zullen doen. ‘Plannen’ vind ik wat vaag, temeer daar er
aan wordt toegevoegd dat in deze fase veel van de Staten-Generaal zal afhangen.
Dat is op zich natuurlijk fijn om te horen –dat er veel afhangt van de
Staten-Generaal (alles zou ik zeggen als ware democraat) maar in deze context
lijkt het toe op zoiets als: de minister heeft veel vrijheid en als de Kamers
niet goed opletten glippen veel ZBO’s door de mazen van de kaderwet heen. Het
kan toch niet zo zijn dat er een grijs circuit van illegale ZBO’s gaat
ontstaan?! Het lijkt me dat
deze hiërarchische inbedding t.a.v. de minister, met hier en daar een
vertakking naar de Staten-Generaal voldoende is om de ZBO’s in ieder geval
politiek te binden (de verticale binding). Of dat ook maatschappelijk (de
horizontale binding) het geval is valt te bezien. In de jaarverslagen
moet ook melding worden gemaakt van de het beleid t.a.v
kwaliteitszorg (artikel 18) en daaronder verstaan wij nadrukkelijk zaken
als kwaliteitshandvesten, gebruikersraden en onafhankelijke raden van toezicht.
De regering ziet inderdaad blijkens haar antwoorden in dat deze instrumenten
belangrijke bijdragen kunnen leveren aan kwaliteitsverbetering en
kwaliteitsborging. Maar wil niet toezeggen op er toe te zien dat dit ook echt
gebeurt. Argumenten daarvoor ontbreken. Die wil ik wel graag horen, alsmede de
toezegging dat in de verslaglegging van de minister aan de Kamers dit expliciet
aan de orde komt. Raden van
Toezicht ziet de regering terecht als een vorm van verticale binding (klankbord)
en niet als een schakel in hiërarchische zin tussen directie en ministeriële
verantwoordelijkheid. Die benadering steunen wij, al zou dan de term ‘Raad van
Advies’ beter op zijn plaats zijn. Welke consequentie heeft deze opvatting van
de regering voor al die ZBO’s die nu wel hiërarchisch functionerende Raden
van Toezicht hebben? De maatschappelijke inbedding van ZBO’s
zou ook beter verzorgd zijn als er regels in de kaderwet waren opgenomen m.b.t.
de openbaarheid van bestuur. Waarom is dat niet geregeld? Waarom is er niet voor
gekozen dat elke ZBO een bestuursreglement vaststelt (art. 11)? En als het er wel is: is het reglement per
definitie een openbaar stuk? Het jaarverslag wordt aan de minister en
beide kamers toegezonden: is het daarmee per definitie openbaar? De begroting
van ZBO die onderdeel van de staat is: openbaar? En dan heb je natuurlijk nog
passieve en actieve openbaarheid: actief: website.
Het recente
rapport van de Algemene Rekenkamer over ‘Verantwoording en toezicht bij
rechtspersonen met een wettelijke taak’ (deel 5), waartoe ook ZBO’s behoren,
plaatst een groot aantal kritische kanttekeningen die in dezelfde richting gaan.
De Rekenkamer doet een aantal aanbevelingen voor o.a. een betere politieke
verantwoording, meer sturingsmogelijkheden en aandacht voor integriteit. Deze
moet de regering ter harte nemen. Het wetgevingsproces heeft lang geduurd.
De lange sur place heeft er wel toe geleid dat elders in het
overheidsapparaat verder is gedacht. Zo hebben de ministers van Onderwijs
Cultuur en Wetenschappen en
Volksgezondheid aan hun collega’s van
Justitie en Binnenlandse Zaken (drie van de vier zijn inmiddels
opgestapt, maar dat heeft hiermee niks te maken) gevraagd of er voor hun
sectoren nieuwe rechtspersonen ontwikkeld zouden kunnen worden zodat toezicht en
zelfstandigheid meer in balans kunnen komen. Zie bijv. de brief van de minister
van Onderwijs ‘Govervance in het onderwijs’ (30183, nr 6, blz 3). De
klemmende vraag is natuurlijk hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot deze
kaderwet, of deze nieuwe rechtspersonen ZBO’s zullen zijn, dan wel dat er een
verbeterde vorm wordt ontwikkeld die weer leidt tot een nieuw type kaderwet. Diezelfde vraag geldt ook voor het brede
veld van de rechtspersonen met een wettelijke taak,
waarover dat deel 5 van dat Rekenkamerrapport is verschenen en waarvan slechts
een beperkt deel als ZBO is te typeren en een belangrijk ander deel niet. De
vraag is natuurlijk hoe op de langere termijn ook dat bredere veld wettelijk zo
kan worden ingekaderd dat er, analoog aan deze wet, meer transparantie en meer
bestuurlijke en politieke verantwoording komt, want dat is uiteindelijk toch de
bedoeling van de discussie en de voor ons liggende wetgeving? |