Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Politici en pensioenen

26 043 Wijziging van de Algemene Pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) 

27 220 Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en de Waterschapswet

plenair 12 juni 2001

 Kern van de zaak is dat in voorstel 26 043 -in het aanvankelijke wetsvoorstel zoals dat in de Tweede Kamer werd behandeld, een ‘onhoudbaar gunstig element in de pensioenregeling’ werd geëlimineerd (nl. het halveren van het hoge opbouwpercentage van 3,% naar 1,75%. Deze verslechtering werd wel gecompenseerd door enkele andere wijzigingen zoals een verhoging van de pensioenopbouw na vertrek uit de functie en invoering van waarde-overdracht van elders opgebouwde pensioenaanspraken. Nu is door amendementen van de Tweede Kamer de beoogde doelstelling van het kabinet deels teruggedraaid. Zo is de pensioenopbouw gedurende de functievervulling van 1,75% verhoogd naar 2%; ook de pensioenopbouwna vertrek verhoogd van 1,75% naar 2% (eerste vier jaar) en van 0,875 naar 1% (overige jaren).

Op mijn verzoek heeft het kabinet een aantal inkomensplaatjes opgesteld, waaruit blijkt dat de Tweede Kamer goed voor zichzelf (en andere voltijd politici) heeft gezorgd. Het algemene beeld is dat in alle gevallen de geamendeerde pensioenregeling voor betrokkenen beter resultaten te zien geeft dan het oorspronkelijke wetsvoorstel. En bovendien: dat bij een periode 12 jaar actieve politieke dienst het pensioen nog hoger is dan de huidige regeling. Kan de minister uitleggen waarom desalniettemin dit geamendeerde wetsvoorstel desalniettemin verdedigbaar is, gezien de bedoeling van de regering om onhoudbaar gunstige elementen in de pensioenregeling te verwijderen?

GroenLinks is voor normalisering van pensioenen voor ambtsdragers en zo te volgen van gemiddeld gebruikelijk is. Daarmee kunnen vraagtekens geplaatst worden bij de wachtgeldregeling die thans voor ambtsdragers geldt. Reeds vanaf 50 jaar is deze in feite een VUT/ZUT-regeling en er is geen sollicitatieplicht. Er is weliswaar geen ontslagbescherming, maar dat is het risico van het vak. Wat dat betreft zijn politici te vergelijken met kleine zelfstandigen en flexwerkers. Bovendien betreft de APPA een beperkt aantal politici. Gemeenteraads- en Statenleden, maar ook senatoren vallen er buiten. Met name bij raads- en statenleden is er sprake van geringe vergoedingen en –afgezien van raadsleden in de grote steden – het geheel ontbreken van welke tegemoetkoming dan ook m.b.t. pensioenen en wachtgelden. Wordt het niet hoog tijd dat er een gelijkluidende rechtspositie komt voor alle politici?

 Het is onvermijdelijk, zolang er een wet APPA is, dat het parlement het laatste woord heeft over sociale zekerheid van politici. De principiële vraag is of de positie van politici zo verschillend is van anderen dat een eigen pensioen- en wachtgeldregeling noodzakelijk is. Of dat het niet logischer –en meer acceptabel - is dat politici meeliften in het ABP. Met daaraan vastgekoppeld het gelijkheidsbeginsel dat dan alle politieke ambtsdragers daar onder vallen. Voor de toekomst lijkt het nodig deze discussie te voeren.

In de tussentijd zou het de voorkeur verdienen om in het voorbereidend traject bij dit soort wetten wat zwaarder te leunen op een speciale commissie van drie wijze mensen, om het zo uit de geur van de eigen belangenpolitiek te halen. De minister vindt dat geen verwerpelijke gedachte, maar vind ook dat regering en Staten Generaal in gemeen overleg een voldoende afgewogen beleid voeren. Dat kun je je afvragen als je de discussie over de amendementen in de Tweede Kamer nog eens naleest.