Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Rijkspolitie?

Schriftelijke inbreng GroenLinks (Leo Platvoet) wetsvoorstel 29704, wijziging politiewet

 

27 maart 2006

Hoewel dit wetsvoorstel al vrij uitgebreid in de Tweede Kamer is behandeld, resten ons toch nog een aantal vragen.

Allereerst blijft het ons onduidelijk hoe deze wet zich verhoudt tot een verdergaande  herziening van de politiekorps, waarbij wordt toegewerkt naar één landelijk korps. Is dit nog steeds de inzet van het kabinet? Wanneer zal dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend?

De argumenten die voor dit wetsvoorstel zouden pleiten, zijn voor de GroenLinksfractie (nog) niet overtuigend genoeg onderbouwd. Zo benadrukt u in de Nota naar aanleiding van het Verslag (29704, nr 7, blz. 7) dat in essentie deze wet er in voorziet dat de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken eindverantwoordelijk worden voor het benoemen van landelijke prioriteiten en dat de deze hoofdlijnen (wij nemen aan: de prioriteiten) slechts betrekking hebben op een deel van het op regionaal niveau te voeren beleid en geen concrete aanwijzingen bevatten voor de invulling van de gezagstaak. Als voorbeelden van die prioriteiten/hoofdlijnen worden genoemd: politiesterkte, ICT, bestrijding van terrorisme, jeugdcriminaliteit, drugs en overlast.

Bent u werkelijk van mening dat u tot nu toe geen eindverantwoordelijkheid heeft gedragen m.b.t. bijvoorbeeld de politieksterkte? En hoe kunnen wij de wetswijzigingen die recent zijn doorgevoerd in het kader van de terrorismebestrijding anders interpreteren dan een ministeriële eindverantwoordelijkheid?

Kunt u concreet aangeven welke andere werkwijze er gehanteerd zal gaan worden na aanvaarding van deze wet m.b.t. de bestrijding van de jeugdcriminaliteit en de drugs?

Hoe ziet u een landelijke prioriteitstelling vorm en inhoud gegeven m.b.t. de bestrijding van overlast? Is dat niet uitgerekend een lokale aangelegenheid, die om kennis van de lokale omstandigheden en maatwerk vraagt?

Hoe denkt u dat deze landelijke beleidsprioriteiten in de praktijk geëffectueerd kunnen worden als er niets aan de gezagstoedeling wordt gewijzigd?

Zou u met voorbeelden kunnen aantonen dat politietaken m.b.t. deze beleidsprioriteiten in het nabije verleden beter waren uitgeoefend, indien deze wet van kracht was geweest?

Kunt u het aannemelijk maken dat na het van kracht worden van deze wet het politie effectiever zal worden, zoals een significante verhoging van het ophelderingspercentage van misdrijven (nu: 20%) en een beduidend hogere aanwezigheid van ‘blauw’ in diensttijd op straat (nu: 25%)?

Waarom heeft er voor gekozen in artikel 43a wel de hoofdlijnen, maar niet de doelstellingen aan de Staten-Generaal toe te zenden?

Waarom heeft u er voor gekozen in artikel 43b lid 2 wel eerst een ontwerp van de doelstellingen aan het college van procureurs-generaals en de betrokken korpsbeheerders voor te leggen, maar niet de hoofdlijnen (en de doelstellingen) in ontwerp aan de Staten-Generaal?

Zien wij het goed dat de facto de procureurs-generaals en de korpsbeheerders een sterkere positie hebben –en dus meer invloed kunnen uitoefenen- dan de Staten-Generaal?

Acht u het denkbaar dat de Staten-Generaal een wijziging wil van de door de ministers vastgestelde hoofdlijnen? Zo ja, hoe ziet u dat in de praktijk voor zich?

In artikel 43b wordt gesproken over het vaststellen van landelijke doelstellingen voor iedere regio ter verwezenlijking van de hoofdlijnen. Wat is het verschil tussen hoofdlijn en doelstelling? Zijn deze doelstellingen kwantificeerbare prestaties? Zijn deze landelijke doelstellingen in ieder regio hetzelfde, of vertaald naar de regionale situatie?

In artikel 23 lid 5 is geregeld dat een korpsbeheerder kan worden geschorst of ontslagen als de doelstellingen uit 43b niet –of in onvoldoende mate- worden verwezenlijkt. Is de minister met ons van mening dat deze bepaling alleen materiële inhoud kan hebben, indien deze doelstellingen concreet en kwantificeerbaar worden gedefinieerd?

Hoe kan de korpsbeheerder verantwoordelijk worden gesteld voor het bereiken van de doelstellingen, als hij geen bevoegdheden heeft om het beleidsplan zelf vast te stellen?

Acht de minister het mogelijk dat een burgemeester, al dan niet daartoe aangespoord door de gemeenteraad, een andere opvatting heeft over een beleidsdoelstelling, dan de minister of de korpsbeheerder?

Acht u het mogelijk dat een korpsbeheerder, cq het regionaal college een landelijk vastgestelde beleidsdoelstelling zo irreëel vindt, dat men op dat onderdeel een voorbehoud wens te maken?

Is de minister voornemens om de Staten-Generaal tijdig te informeren over de resultaten van het periodiek onderzoek, zoals bedoeld in artikel 43 e?

In het huidige artikel 43d wordt de aanwijzingsbevoegdheid van de minister geregeld. Kan de minister meedelen hoe vaak  van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt en welke beleidsthema’s het betrof?

Is er voor de minister enige relatie tussen de wijze waarop de burgemeester wordt benoemd –of gekozen- en de positie van de burgemeester in de politiewet, cq. deze wijziging van de politiewet?

Acht u het denkbaar dat er spanning cq tegenstrijdigheden kunnen bestaan tussen de landelijk geformuleerde hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen –bijv. op het gebied van overlast- en de Algemene Plaatselijke Verordening? En indien dat zo is, vindt u het dan op de weg van de minister leggen om de gemeenteraad te verzoeken hier verandering in te brengen?

Acht u het denkbaar dat er een korpsbeheerder wordt benoemd die op onvoldoende steun kan rekenen in het regionale college? Waarom wijst het regionale college niet de korpsbeheerder aan?

Deze wijziging van de politiewet is in hoge mate een centralisatie van het politiebeleid. De gemeenteraad als gekozen volksvertegenwoordiging wordt nog meer op afstand geplaatst cq machteloos gemaakt. Om de burgemeester beter te kunnen volgen in zijn activiteiten als lid van het regionale college had er in de wet een aantal voorzieningen getroffen kunnen worden, zoals bijv. het ter inzage legging van het verslag van de vergaderingen van het driehoeksoverleg Kan de minister meedelen waarom niet overwogen is dit soort voorzieningen te treffen?

Geldt de bevoegdheid van de gemeenteraad, zoals verwoord in artikel 34 lid 3, ook in die gevallen waarin het besluit in een besloten vergadering is genomen?

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer maakt de minister bekend dat het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen zich bij brief van 25 januari 2006 aan de Tweede Kamer hebben laten weten het wetsvoorstel te kunnen steunen. Op welke zinsnede uit deze brief doelt u precies?  Bent u echter bekend met de brief die beide op 3 maart jl. hebben gezonden aan de Eerste Kamer, waarin zij de stelling betrekken dat wetsvoorstel 29704 niet opportuun is? In deze brief worden een aantal argumenten genoemd, die ten grondslag liggen aan dit oordeel. Worden er naar uw mening in deze brief nog zaken aan de orde gesteld, die niet in een eerdere fase aan de orde zijn geweest? Zo ja, zou u daar dan op willen reageren?