|
|
Aanpassing
van enkele wetten in verband De
dualisering van het gemeentebestuur gaat niet van een leien dakje. Veel
aanloopproblemen zijn op zich te begrijpen. De aanstelling van een griffier
(wettelijk verplicht per 1-3-2003) zorgt voor een haperende start, omdat
verreweg de meeste gemeenteraden pas in de 2de helft van 2002 over
een griffier beschikten. De gedragscodes, het voorzitterschap van commissies
door raadsleden, de plek van wethouders in de raadszaal, het informatierecht
enz.: over allerlei zaken moesten gemeenteraden op de tast de weg vinden. De
noodzakelijke cultuuromslag is nog een slag ingewikkelder en taaier dan de
formele kanten van de dualisering. Verwacht wordt dat er mondige, kritische,
creatieve raadsleden zijn die in de avonduren
tegenwicht moeten bieden aan full-time bestuurders, die gesteund worden
door een ambtenarenapparaat. Het was en is een ongelijke verhouding, waarvan het
de vraag is of de WDG het juiste kader biedt om daar meer evenwicht in te
brengen. Het
ministerie heeft inmiddels een eerste evaluatie uitgebracht. Het betreft vooral
een kwantitatieve inventarisatie van zaken als hoeveel wethouders er van buiten
zijn benoemd, hoe lang de collegevorming duurde, hoeveel griffiers er al in
functie zijn e.d. Of de raad al een sterkere positie heeft is niet onderzocht.
Nou kon dat ook moeilijk, daarvoor was de tijd te kort. Bovendien moet dat ook
niet aan ambtenaren of het college worden gevraagd, zoals met deze evaluatie is
gebeurd, maar natuurlijk aan raadsleden. Evenals de kwestie van overdracht van
bevoegdheden. Zelf heb
ik wel een onderzoekje onder (GroenLinks-)raadsleden gedaan. Niet zo zeer
kwantitatief als wel kwalitatief. Daarbij was ik vooral geďnteresseerd naar het
effect van de dualisering op de machtsbalans tussen raad en college. Er wordt
nog veel gezocht, gesteund en geworsteld. Bijna nergens is er sprake van een
gunstig effect, d.w.z. ten voordele van de gemeenteraad. Van een wijziging van
de machtsbalans is zeker sprake, maar dan vooral in de verkeerde richting. Veel
colleges van B&W menen –overigens ten onrechte- dat ze nu al alle
bestuursbevoegdheden bezitten en dat de gemeenteraad zich alleen met ‘de grote
lijnen’ en de controletaak moet bezig houden. De coalitiefracties leunen lui
achterover en laten het controleren aan de oppositie over, per definitie de
minderheid. Hun informatieplicht komen veel colleges nauwelijks na en ook de
ambtenaren menen geen boodschap meer aan de raadsleden te hebben.
Coalitiepartijen maken er de dienst uit, de oppositie wordt gebruskeerd. De
veegwet De meeste artikelen betreffen een logische reparatie of is een vertaling van toezeggingen die tijdens de discussie in de Eerste Kamer door de minister (De Vries) zijn gedaan, o.a. naar GroenLinks, zoals de openbaarheid van B&W-besluitenlijsten, het onverenigbaar zijn van secretaris en griffier en een strengere tekst m.b.t. het beëindigen van het wethouderschap als na een jaar de gemeente nog steeds niet de woonplaats is. Het
recht van onderzoek door de raad Vragen
zijn gesteld over het recht van onderzoek door de raad. O.a. over de toevoeging
in deze wet dat (ex-)collegeleden die gevraagd worden voor een commissie van
onderzoek te verschijnen niet verplicht zijn
de gevraagde informatie te geven als
dat in strijd is met het openbaar belang. Maar die strijdigheid wordt door dat
collegelid bepaalt en niet door de commissie zelf. Dat is vreemd. De commissie
heeft immers de mogelijkheid om in een besloten vergadering
bijeen te komen en ook geheimhouding op te leggen over het aldaar
behandelde, inclusief de overlegde stukken. In die situatie kan de commissie dan
beoordelen of het beroep op het openbaar belang terecht is. Waarom is niet voor
die constructie gekozen? Nu kan
de commissie wel vragen of het college het beroep dat een (ex-)collegelid op het
recht om geen informatie te geven steunt. Wat gebeurt er als deze steun niet
wordt gegeven? Realiseert de minister zich dat in het geval een ex-collegelid
deze steun door een college van een heel andere samenstelling wordt onthouden
hier heel andere argumenten aan ten grondslag kunnen liggen, nl. het vereffenen
van oude rekeningen? De minister antwoordt op onze suggestie ‘dat het heel vreemd zou zijn indien de onderzoekscommissie bepaalde informatie, waarvan het verstrekken in strijd is met het openbaar belang, wel zou kunnen krijgen, terwijl die informatie niet aan de raad zou kunnen worden verstrekt’. Maar waarom is dan de mogelijkheid van een besloten vergadering geschapen? Openbaarheid
besluitenlijst van B&W Mooi dat dit nu is geregeld. Toch graag een actieve vorm van openbaarheid, gebruik makend van nieuwe middelen in plaats van ‘op de gebruikelijke wijze’ (is vorige week ook al bij de WDP over gesproken). Dat het niet mogelijk is om besluiten van de burgemeester te publiceren bestrijd ik. Een burgemeester neemt natuurlijk besluiten die op papier staan. Normaal passeren deze ook het college bij wijze van mededeling. De controletaak van de raad dient zich ook uit te strekken tot het beleid dat de burgemeester voert. En dus zou zij de besluiten van de Burgemeester moeten kennen. Burgemeester Steun
voor de opvatting van de minister dat wethouders geen aparte positie moeten
hebben als het gaat om de selectieprocedure van de burgemeester. Zolang de
burgemeester voorzitter is de van gemeenteraad en benoemd wordt door ‘Den
Haag’ dient de gekozen volksvertegenwoordiging maximaal invloed te kunnen
uitoefenen op deze benoeming. Dat neemt niet weg dat de positie van de
burgemeester er in het duale bestel niet eenvoudiger op is geworden. Dat wordt
inmiddels door velen onderkend. Het voorzitten van zowel raad als college is een
van de ongerijmdheden. In de
onlangs door de minister uitgebrachte ‘verkennende notitie invoering direct
gekozen burgemeester’ wordt daar ook aandacht aan besteed. (Over die notitie
valt natuurlijk veel op te merken, maar ik zal me bedwingen.) De minister
schrijft dat naar verwachting er geen onoverkomelijke problemen zijn indien de
gekozen burgemeester vooralsnog raadsvoorzitter blijft. De vraag is waar deze
verwachting op is gestoeld. Ik heb begrepen dat er onder duale verhoudingen wel
degelijk in gemeenteraden problemen zijn gerezen omtrent de dubbele pet van de
gemeente. Een van de manieren dit op te lossen is dat de burgemeester de
voorzittershamer overdraagt aan een raadslid als hij zelf aan het debat mee moet
doen. In vragen die ik hierover heb gesteld stelt de minister dat hiervoor geen
wettelijke basis is. Toch gebeurt het. Doet hij daar wat tegen? Nu staat
er in de verkennende notitie dat in de gemeentewet kan worden opgenomen dat in
dat geval (onderwerpen die tot de competentie van de burgemeester behoren) de
plvv voorzitter het voorzitterschap overneemt. Is de minister bereid een
dergelijke logische, naar zijn aard eenvoudige, wetswijziging voor te bereiden?
Even verder schrijft de minister in de verkennende notitie echter weer dat er
toch enige spanning kan bestaan tussen de belangen van de burgemeester als
voorzitter van het college en als voorzitter van de raad en een scheiding van
het voorzitterschap in de rede ligt, waarvoor wel een grondwetswijziging nodig
is. En dat duurt lang. Zo blijft
het hinken op twee gedachten, wat natuurlijk zeer karakteristiek is als het om
de burgemeester gaat, maar waar we eens een keer van af moeten. |