Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Rotterdamwet lost niets op

Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (zgn Rotterdamwet)

plenair    20 december 2005

Dit wetsvoorstel roept bij de GroenLinks-fractie zeer gemengde gevoelens op. Enerzijds vinden wij het een goede zaak dat gemeenten meer beleidsvrijheid krijgen om op adequate wijze te reageren op problemen die zich in hun gebied voordoen, met de politieke analyses en prioriteiten zoals die in de gemeenteraad tot uitdrukking komen.

Anderzijds hechten wij aan een Rijksbeleid dat –uiteraard- zich volledig in positieve zin verhoudt tot internationale verdragen, de grondwet en andere wetten. En hechten wij aan beleid dat uitgaat van een juiste analyse van stadsproblemen. En daarin is geen ruimte voor het uitgangspunt ‘Blaming the victim’.

Deze wet bestaat uit drie onderdelen. Met twee van die drie hebben wij geen problemen. De mogelijkheid om in bepaalde gebieden van een stad met meer dan 100.000 inwoners vermindering of kwijtschelding van OZB te geven aan goedkopere bedrijfspanden heeft onze zegen als maatregel om bedrijvigheid te stimuleren. Wij gaan er van uit dat gemeenten deze mogelijkheid met verstand benutten, want niet iedere ondernemer –ook niet in een achterstandswijk of kansenzone- is per definitie armlastig. Ook het derde deel van de wet die gemeenten de mogelijkheid biedt om overlast gevende panden sneller te sluiten, is voor ons geen probleem, al denken wij dat het huidige wettelijke instrumentarium daar al toereikend voor was.

Discriminatie

Het grote, onoverkomelijke probleem zit hem voor de fractie van GroenLinks in het derde onderdeel, dat het mogelijk maakt om mensen met een uitkering te weren uit bepaalde buurten. Deze buurten, vroeger volksbuurten genoemd, daarna achterstandswijk en nu kansenzone, zouden al zoveel kansarmen herbergen dat de maat vol is. Het ware karakter van deze wet stond in het voorstel zoals dat aan de Tweede Kamer werd aangeboden en waarin als derde criterium een percentage allochtonen werd genoemd. Een schandalig, discriminerend, haast racistisch voorstel, waar maar liefst vijf ministers hun handtekening onder hebben gezet. Dus van een ‘slip of the pen’ kan geen sprake zijn geweest. Het criterium is via een Nota van wijziging wel geschrapt, maar het naakte, blamerende feit blijft staan dat dit kabinet zo’n wetsvoorstel heeft durven in te dienen.

De regering schaart zich achter de analyse van de gemeente Rotterdam dat de blijvende instroom van kansarmen en het vertrek van kansrijken het absorptievermogen van bepaalde wijken overschrijdt. Wij nemen aan dat de regering niet onbekend is met de functie van de grote stad als emancipatiemachine: nieuwkomers vestigen zich in een stad aan de onderkant van de maatschappelijke ladder, vinden werk of een opleiding en emanciperen zich. Een uitdrukking van die emancipatie is dat zij de buurt waarin zij als nieuwkomer zich vestigden weer verlaten, om plaats te maken voor een andere nieuwkomers. Dat is de dynamiek die een stad nodig heeft, want nieuwkomers zijn niet alleen probleemgevallen, maar brengen ook creativiteit en energie.

In antwoord op mijn vraag zegt de regering de publicatie Stadswijk, stedenbouw en dagelijks leven van  Arnold Reijndorp te kennen waarin hij vijftien jaar veldonderzoek in achterstandswijken van Rotterdam en Amsterdam samenbalt. Hij komt tot de conclusie dat de miserabele statistieken weinig zeggen over de werkelijkheid, die voor mensen in die achterstandswijken veel dynamischer is. De achterstandswijk blijkt een springplank te zijn voor grote groepen mensen. Stedelijke vernieuwing (dan wel herstructurering dan wel transformatie van corporatiebezit), opgevat als een grootschalige ingreep in de gebouwde omgeving met een forse omzetting van betaalbare huurwoningen naar dure woningen, betekent minder ruimte in de stad voor lage inkomens, betekent een breuk met het concept van de stad als springplank, betekent op termijn een aantasting van de vitaliteit van de stad. Op basis van zijn onderzoek concludeert Reijndorp: ‘Achterstandswijk is eigenlijk een omkering van de feitelijke situatie. In stadswijken zijn de woningen goedkoop, en mensen die om wat voor reden dan ook een laag inkomen hebben, vinden er onderdak. Veel van die mensen krijgen na verloop van tijd een hoger inkomen, en gaan dan op zoek naar een grotere woning. Dat geldt voor nieuwe stedelingen čn immigranten, die beide in termen van achterstandscores onderaan beginnen. Vanuit hun oogpunt is de wijk niet de plaats waar zij achteruit gaan, maar de plaats waar zij vooruitkomen; niet een achterstandswijk, maar een vooruitgangswijk dus.’

Statistieken zeggen iets, maar lang niet alles. Het gaat er om de mensen achter die statistieken te zien en dan zul je zien dat –ook in Rotterdam- mensen zich emanciperen. En hoe emanciperen mensen zich? Niet door het hen onmogelijk te maken om als starter-met-een-uitkering een goedkope woning in een zogenaamde kansenzone te betrekken – voor hen staat er een hek om die kansenzone-, maar door een samenhangend beleid van scholing, werk, leefbaarheid en volkshuisvesting.

Drie brevetten van onvermogen

Met deze wet geeft de regering zich zelf –en de gemeente Rotterdam die er om gevraagd heeft – een brevet van onvermogen.

Onvermogen om de verkokering die het grotestedenbeleid nog steeds in een wurggreep houdt, op te tillen uit de bureaucratie van de vakdepartementen.

Onvermogen om een huisvestingsbeleid te realiseren dat sociale woningbouw op grote schaal realiseert in de betere buurten, randgemeenten en Vinex-lokaties, zodat mensen met een bescheiden inkomen eindelijk eens kunnen kiezen waar ze willen wonen.

Onvermogen om nieuwkomers, zeker als zij bij binnenkomst in de stad een achterstand hebben, onmiddellijk het juiste aanbod van scholingsmogelijkheden aan te bieden, taalcursussen en actieve begeleiding naar werk.

Drie brevetten van onvermogen. Of van onwil.

Wanneer kunnen wij een wet verwachten die bepaalt dat tenminste 25% van het aantal woningen in een villawijk uit sociale huurwoningen bestaat?

Wet lost niets op

Hoe veelzeggend zijn  in dit verband de staatjes op blz. 13 en 14 van de Memorie van Antwoord, waar de buurten worden genoemd die op grond van de statistieken tot achterstandswijk/kansenzone kunnen worden gerekend. Opvallend is dat in Amsterdam 20% van de bevolking in zo’n buurt woont en in Rotterdam 50%, zij het dat in geen van de buurten het % laag inkomen boven de 60 uitkomt en het % niet-actieven niet boven de 40. Nu zijn dat natuurlijk hoge cijfers, veel te hoge cijfers, maar ze zeggen niet alles. Hoeveel huishoudens met een laag inkomen zijn student of mensen met enkel AOW? Hoe zagen de cijfers er vijf jaar geleden uit – en waren dat dan dezelfde mensen? Hoeveel nieuwkomers zitten daar tussen en hoeveel zijn er inmiddels weer vertrokken? Hoe is het die mensen vergaan met werk en inkomen? Dát zijn relevante gegevens die iets zeggen over de mate waarin deze buurten verstopt zijn of juist als emancipatiemachine werken. Maar deze gegevens ontbreken. Eén conclusie kun je wel trekken, nl. dat het aantal mensen met een laag inkomen zo’n 50% hoger is dan het aantal niet-actieven. Dat betekent dus –en dat is schrikbarend- dat er een grote groep mensen werk heeft, maar weinig verdient.

Deze wet lost niets op. Daar is de regering zelf ook wel bang voor, want het onderdeel dat –geheel ten onrechte- ‘toegang tot de woningmarkt’ heet, geldt hooguit voor 8 jaar. Of denkt de regering dat over 8 jaar alle grote stadsproblemen zijn opgelost? Welke concrete doelen heeft de regering met deze wet voor ogen? Op basis waarvan moeten de effecten en doeltreffendheid van de wet worden gemeten?

Geen kansarmen tegen elkaar uitspelen

Het discriminerende karakter van deze wet heeft bellen doen rinkelen. Bij de Raad van State, bij de Commissie Gelijke Behandeling, en ongetwijfeld binnenkort in Straatsburg: bij het Europese Hof voor de Mensenrechten en bij de Raad van Europa. De regering neemt op dit punt een twijfelachtige houding aan. Zij geeft toe dat met dit wetsvoorstel de grondrechten van sommigen wordt beperkt, maar dat dit soms is toegestaan als daarmee een gerechtvaardigd doel wordt gediend, zoals het handhaven van de openbare orde. In de Memorie van Toelichting heeft de regering vier bladzijden nodig om dit uit te leggen, maar daar slaagt ze niet in. Dat kan ook niet, want het is een ongerijmde redenering om kansarmen te discrimineren met het argument dat andere kansarmen daar beter van worden. Kansarmen worden kansrijk door sociaal beleid, goed onderwijs, inkomensnivellering enz., maar niet door uitgespeeld te worden tegen andere kansarmen. Zij geeft toe dat de uitwerking van deze wet discriminerend kan werken, maar legt de verantwoordelijkheid daarvoor neer bij de desbetreffende gemeente, die immers beleidsvrijheid krijgt. Maar het kader daarvoor wordt wel met deze wet geschapen.

GroenLinks heeft in de schriftelijke voorbereiding veel vragen gesteld over de onderbouwing van dit voorstel. Over de werking van het Rotterdamse beleid,  de sociale kaart van Rotterdam, de participatie van nieuwkomers, de werking als emancipatiemachine, de dynamiek van de statistieken. Daar zijn nauwelijks bevredigende antwoorden op gekomen. Dat geeft aan dat deze wet nauwelijks analytisch is onderbouwd, anders dan op goedkope, bestuurlijke onderbuikgevoelens. En Rotterdam moest natuurlijk bediend worden, de stad die wordt bestuurd door een college van CDA, VVD en Leefbaar Rotterdam, een politieke samenstelling waar dit kabinet zich erg thuis bij voelt.

Deze wet draagt in hoge mate een ideologisch karakter, maar dan wel de ideologie van het verkeerde soort.

De wet werd aangenomen met de stemmen van GroenLinks, SP en vier PvdA-senatoren tegen.